Uit de ervaringen van de veehouders kunnen we concluderen dat ‘Kalveren bij de koe’ goed toepasbaar is, maar niet voor alle melkveehouders geschikt is. Ook is er geen gouden formule die op ieder willekeurig bedrijf gevolgd kan worden. Het is belangrijk om drijfveren en specifieke werkwijze van de veehouder de juiste plaats te geven in de ontwikkeling van een zoogsysteem in een unieke bedrijfsomgeving. Het inpassen van ‘kalveren bij de koe’ kan goed verlopen, maar is voortdurend aan aanpassingen onderhevig.
Succesfactoren zijn onder andere; goed kijken naar je dieren/je dieren kennen, niet perse vast willen houden aan één gedachte/systeem, niet te veel tegelijk veranderen als het niet gaat en accepteren dat het soms niet gaat met een individuele koe.
Huib Bor houdt geen kalveren meer bij de koe
Huib Bor, melkveehouder met 75 melkkoeien, te Noordeloos, hield ongeveer 5 jaar de kalveren bij de koe. In de beginjaren heeft hij ook geëxperimenteerd met pleegmoeders, koeien die het in de koppel niet zo goed deden, maar die prima als pleegmoeder werkten.
De kalveren bleven 2 tot 3 maanden bij de moeder en hadden een eigen kalverencreche (strohok), waar ze werden bijgevoerd met ruwvoer en krachtvoer. De kalveren lagen in de ligboxenstal in de boxen tussen de koeien, maar ook vaak in de kalverencreche in het stro. Hij speende de kalveren op een leeftijd van 2 tot 3 maanden als ze op gewicht waren. In de zomer gingen de kalveren niet mee de weide in, die afstand was te ver. De kalveren waren dan alleen rond melkenstijd bij de moeders.
Uiteindelijk is Huib na 5 jaar gestopt met het houden van kalveren bij de koe. Om meerdere redenen: “Er kwam teveel natuur in de kalveren, ze werden te wild’ zegt hij. “Dit viel vooral tijdens de zomermaanden op als de kalveren en pinken buiten liepen, zowel in het 1e jaar als het 2e jaar.” Buiten waren ze lastig te hanteren en de dieren vertoonden zulk sterk kuddegedrag, reageerden zo sterk op alles dat het ook lastig was om het land in te komen of aan weidevogelbeheer te doen. In de stal ging het verder goed. Ook bleven teveel pinken zuigen bij koppelgenoten. Bor denkt dat rasinvloeden een rol spelen omdat er verschillen zijn tussen bedrijven in dit zuiggedrag en zelf zag hij ook verschillen tussen de rassen waarmee hij gekruist heeft. Een andere zorgpunt dat meespeelde was Paratbc. Huib wist dat paratbc op zijn bedrijf voorkwam. Maar het bleek dat een deel van de kalveren die bij de moeder waren opgefokt later (als vaars/koe) ziek werden door paratbc en daardoor uitvielen. “Nadat we gestopt zijn met het houden van kalveren bij de koe, kregen we in de jaren erna een piek in paratbc gevallen. Besmette kalveren werden ziek.”
Bor geeft de volgende tips aan melkveehouders die willen starten met kalf bij de koe:
- ken de paratbc status van de dieren. Het beste is om zoveel als mogelijk vrij te zijn. Dit geldt ook als je alleen met pleegmoeders wilt gaan werken.
- zorg dat het hekwerk (inclusief voerhek) in de stal geschikt is om kalveren tegen te houden.
- als de kalveren mee gaan de weide in, zorg er dan voor dat de afstand niet te groot is die ze als klein kalf moeten afleggen.
- zorg voor voldoende persoonlijk contact met de kalveren, zoals bij het instrooien van de crèche, het voeren van ruwvoer, etc.
- zorg dat de kalveren goed op gewicht zijn op moment van afspenen. Zijn ze nog te licht, wacht dan nog een paar weken. Bij het in één keer afspenen, volgt anders een te grote terugval.
Download de brochure ‘Kalveren bij de koe: de natuur werkt’ met nog meer praktijkervaringen.
Download het BIOKennis bericht ‘Kalveren bij koe’.